Menu

Bedankt voor alle input voor mijn Conceptnota Circulaire Economie

27 nov Bedankt voor alle input voor mijn Conceptnota Circulaire Economie

Op 22 oktober lanceerde Willem-Frederik Schiltz zijn starttekst voor een conceptnota Circulaire Economie. Via zijn website konden mensen meedenken en werken door hun ideeën en opmerkingen op de zijlijn van de tekst achter te laten.

Na 5 weken is de periode om mee te werken aan de starttekst voor de conceptnota Circulaire Economie afgelopen. Willem-Frederik Schiltz: “Ik ben erg tevreden met het resultaat, vooral de kwaliteit van de opmerkingen is erg goed. We gaan de opmerkingen nog distilleren maar we hebben ruim voldoende input gekregen om een sterk werkstuk op te leveren.”

Het doel is om nog voor het einde van het jaar het document af te ronden en een conceptnota Circulaire Economie in te dienen in het Vlaams parlement.

Hieronder kunt u de starttekst voor de conceptnota nog terugvinden, deze tekst is nog exclusief de opmerkingen die we hebben ontvangen.

Starttekst voor een Conceptnota Circulaire Economie

Inleiding

We overschrijden de draagkracht van onze planeet.
We ontginnen te veel grondstoffen.
We zijn verantwoordelijk voor de klimaatopwarming.
Dat betekent dat we dringend actie moeten ondernemen en daarbij ook de vereiste economische vooruitgang versterken.

Hoe wij omgaan met de resterende grondstoffen vormt waarschijnlijk één van de grootste uitdagingen van deze eeuw. Volgens Plan C (het Vlaamse transitienetwerk voor duurzaam materialenbeheer), dat onderzoek doet naar circulaire economie, komt de eindigheid van essentiële grondstoffenvoorraden dichtbij. Ter illustratie: een kind dat in 2010 is geboren zal voor zijn 40e verjaardag de laatste druppel benzine of diesel oprijden. De grondstoffen die wij in onze dagdagelijkse producten gebruiken en essentieel zijn om hernieuwbare energie op te wekken zullen op raken voor dit kind zijn diploma aan de universiteit behaalt.

De grondstoffenschaarste en de toenemende vraag zorgen er voor dat de prijzen blijven stijgen, dit maakt Vlaanderen en de rest van Europa bijzonder kwetsbaar. Net als veel andere West-Europese regio’s is Vlaanderen immers sterk afhankelijk van de import van grondstoffen voor zijn eigen productie. De toenemende schaarste en alsmaar stijgende vraag verhogen bovendien de druk op het milieu en zetten de flexibiliteit van onze huidige lineaire economie enorm onder druk.

Terwijl de grondstoffen uitgeput raken, blijft de bevolking in Vlaanderen, België, Europa en de wereld alsmaar toenemen. In de lente van 2024 zullen we met meer dan 8 miljard mensen zijn. Gedurende de vorige eeuw is het gebruik van grondstoffen met 340% toegenomen.

Een circulaire economie kan een uitkomst bieden, voor milieu, klimaat en economie. Circulaire economie staat tegenover lineaire economie. In deze ouderwetse economie betekent groei een toename van productie en bijkomende ontginning van grondstoffen. In een circulaire economie daarentegen kennen gebruikte grondstoffen een langer en kwalitatiever bestaan. Het is een economie waarin groei gerealiseerd wordt door waardebehoud en -creatie, waarin korte product-levenscycli vervangen worden door (oneindig) hergebruik maar ook door duurzamere businessmodellen in bedrijven en bij de overheid. Meerwaarde wordt gecreëerd door slimmer samen te werken om afvalstromen te verkleinen. Bedrijven bieden diensten aan in plaats van producten. Door de herwaardering van reparatieberoepen, waaronder klassieke en nieuwe ambachten, zorgen we voor meer hoogwaardige goederen die beter herbruikt kunnen worden.

De omslag naar een circulaire economie verloopt niet vanzelf. Eerst en vooral is er de angst om in een concurrentieel nadelige positie terecht te komen. Zeker in Vlaanderen is deze angst ongegrond. Hier kan dit nieuwe model voordelen en een sterkere concurrentiële positie opleveren. Het circulaire model zorgt voor meerwaardecreatie, niet meer door gebruik van grondstoffen, maar door het aanwenden van expertise, diensten, creativiteit, vakmanschap en recyclage/transformatie. Daarmee kan Vlaanderen de grondstoffen verzilveren waarover het wel beschikt: zijn menselijk kapitaal.

Een andere belemmering vormt de waardering van (de kost van) afval en vervuiling. Nog al te vaak worden de kosten voor vervuiling doorgeschoven naar volgende generaties. Eigenlijk moet de prijs van elk product de afvalverwerkingskost reflecteren. Dit is het zogenaamde internaliseren van externe kosten: producten die niet herbruikt kunnen worden, die meer vervuilen, moeten duurder zijn dan gelijkaardige producten die beter zijn voor mens en milieu.

De transitie naar een circulaire economie is een lang en complex traject dat niet met enkele snelle maatregelen gerealiseerd kan worden. Daarom stellen we voor dat de Vlaamse regering een algemene visie en agenda opstelt om deze transitie in te zetten. We stellen eveneens voor dat de verschillende ministers voor hun respectievelijke beleidsdomeinen deze visie in concrete doelen vertalen.


Definitie

Het is nuttig de definitie van circulaire economie te belichten om de diverse transitienoden, drempels en uitdagingen te kunnen identificeren. We gebruiken hiervoor twee eerder opgestelde definities. De eerste is van de Ellen MacArthur Foundation, deze organisatie is een van de leidende organisaties op het gebied van onderzoek en analyse van circulaire economie. De tweede definitie komt van de Nederlandse regering en geeft een bredere beschrijving van de circulaire economie.

Ellen MacArthur Foundation in ‘Towards the Circular Economy 1’, 2013:
Een circulaire economie is een levend systeem waarin waarde-ontwikkeling plaats vindt op basis van gebruik in plaats van verbruik. Dat betekent dat herbruikbaarheid van producten en grondstoffen ontstaat en dat waardevernietiging voorkomen wordt. Essentiele elementen hierbij zijn het gebruik van zuivere en niet toxische materialen, ontwerp voor demontage en het volledig gebruiken van duurzame energie.

Nederlandse regering (kamerstuk 33 750 XIII):

Een circulaire economie is een economisch systeem dat de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het behoud van natuurlijke hulpbronnen als uitgangspunt neemt en waardecreatie voor mens, natuur en economie in iedere schakel van het systeem nastreeft.

Het idealiter oneindig kunnen laten circuleren van grondstoffenstromen maakt een economie circulair. Dat houdt in dat de inrichting van het economisch systeem functioneert via ecologische principes, waarbij:

–      Alle grondstoffen ergens anders in het economische systeem kunnen worden ingezet op een duurzame manier (schoon, veilig, sociaal) en alle afval als grondstof wordt ingezet;
–      Hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen en het slim benutten van bestaande fysische processen de basis worden van de economie;
–      De onttrekking van biologische en geologische hulpbronnen duurzaam plaatsvindt;
–      Er duurzame energie gebruikt wordt, en;
–      Er nieuwe organisatievormen en businessmodellen ontstaan om dit mogelijk te maken.


Vlaams Regeerakkoord

Ook in het Vlaams Regeerakkoord vinden we een relevante passage terug.
De Vlaamse regering heeft er haar ambitie betreffende een kringloopeconomie geformuleerd.

Door middel van vergroening van de economie in het algemeen en van de fiscaliteit in het bijzonder – gepaard gaand met een flankerende aanpak – ontraden en bestraffen we milieuvervuiling en belonen en bevorderen we milieuzorg. Want het saneren van verontreiniging kost geld; daarom hanteren we het principe van de vervuiler betaalt. Maar het zorgen voor milieu en natuur brengt op; daarvoor blijven we onder andere innovatie stimuleren en implementeren.

En:

We spelen ook actief in op de locatie-eisen van de nieuwe economie en kringloopeconomie. Onze veranderende industrie heeft aangepaste ruimte en een vereenvoudigd kader nodig. Er is nood aan een aanpassing en bijstelling van de verouderde bestemmingscategorieën en de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften. Het gedateerd onderscheid tussen kmo / industrie klasse I en II, regionale / lokale bedrijventerreinen – kantorenzones passen we aan de huidige ruimtelijk-economische realiteit.

En:

Ook voor afval geldt ‘beter voorkomen dan genezen’. Ter zake behoren we zonder twijfel tot de top. Dat willen we zo houden en dus moeten we dit blijven opvolgen door in te zetten op afvalpreventie, ecodesign (ook via overheidsaanbestedingen), hergebruik, sorteren, selecteren, recycleren, composteren en recupereren (onder andere van materialen uit stortplaatsen, van waardevolle metalen uit apparaten, van energie uit biomassa enzovoort). Daarmee schrijven we ons in in een innovatieve kringloopeconomie.

  • We stimuleren de kringloopeconomie met een geactualiseerd Vlaams Materialenprogramma als instrument.
  • We bestrijden het verspillen van water en voedsel en het verkwisten van grondstoffen en energie door sensibilisering en responsabilisering van consumenten en producenten.
  • We reduceren de hoeveelheid restafval van gezinnen en bedrijven die bestemd is voor eindverwerking.
  • We vermijden sluikstorten en zwerfvuil niet alleen door campagnes maar ook door handhaving.
  • We stemmen de afvalverbrandingscapaciteit af op de nog resterende restafvalproductie. OVAM zorgt voor een overkoepelende regie op Vlaams niveau.
  • Tegen 2015 laten we een impactanalyse uitvoeren over de invoering van statiegeld op (plastic) flessen en blik.

De voorbije jaren is in Vlaanderen ingezet op het afval- en materialenbeheer. De Vlaamse regering schrijft in het regeerakkoord dat ze een innovatieve kringloopeconomie stimuleert door in te zetten op afvalpreventie, ecodesign, hergebruik, sorteren, selecteren, recycleren, composteren en recupereren van waardevolle metalen uit apparaten. De overgang naar een circulaire economie vraagt om bijkomende stappen.

In tegenstelling tot afvalbeheer, ligt de focus bij een circulaire economie op de optimalisatie van het gehele systeem. Het vereist het ontwikkelen van nieuwe productieprocessen, productdesign, eigendomsverhoudingen, netwerken en ketens. In een circulaire economie is het materiaal nog steeds belangrijk, maar minstens even belangrijk zijn de faciliterende maatregelen die het gebruik, het onderhoud en de levensduur ervan optimaliseren. Het vereist een holistische en geïntegreerde aanpak, een aanpak die ervoor zorgt dat zowel technologisch als niet-technologisch onderzoek op gang komt, een aanpak die de ontwikkeling van nieuwe ideeën faciliteert, onderzoek stimuleert en de bevolking hierover informeert en enthousiasmeert.


Huidig beleid van de Vlaamse regering

Voortbordurend op het materialendecreet van juni 2012 volgde het actieplan: het Vlaams materialenprogramma agenda 2020. Met deze agenda wil Vlaanderen de basis leggen voor een circulaire economie tegen 2020 door binnen het materialendecreet de focus te leggen op het sluiten van de kringloop in vier circulaire economische clusters en in te zetten of vijf ‘enablers’. Deze economische clusters werden gekozen omwille van hun potentieel vanuit grondstoffen- en materialenperspectief, het gaat dan in het bijzonder om duurzaam materialenbeheer in de bouw, de bio-economie, duurzame chemie en kunststoffen en het opzetten van een kringloop met (kritieke) metalen. De ‘enablers’ moet de ontwikkeling van deze vier economische clusters mogelijk maken en vermijden dat elke project vastloopt op dezelfde obstakels.

Parallel met de hogere maatregelen werd een roadmap opgesteld voor het realiseren van een circulaire economie in Vlaanderen met als tijdshorizon 2040. Deze roadmap identificeert welke stappen gezet moeten worden op vlak van technologieontwikkeling, infrastructuur, wetgeving, onderwijs, arbeidsmarkt en competenties. Het in kaart brengen van deze gegevens is toegespitst op de 4 economische clusters die in agenda 2020 werden geselecteerd.

In 2015-2016 worden zes strategische hefboomprojecten opgezet. Deze projecten laten zich kenmerken doordat ze op zoek gaan naar oplossingen voor grote maatschappelijke uitdagingen. Daarbij valt onder meer te denken aan het onderzoeken van innovatieve businessmodellen, het begeleiden van de transformatie in de industrie, de effecten op jobcreatie.

Het laatste initiatief van de regering is ’30 dagen dingen delen’, in hun reeks van ’30 dagen…’ acties, dat zij startte op 30 september is een goed actie om mensen bewust te maken van de voordelen van dingen delen. Het benadrukt de voordelen op financieel, milieu en sociaal gebied.


Kansen
voor werkgelegenheid

Uit tal van studies blijkt dat een dergelijke transitie veel kansen biedt voor onze welvaart. Een studie van het Steunpunt Duurzaam Materialenbeheer (2014) schatte voor Vlaanderen de economische gevolgen in die een omslag naar een circulaire economie met zich mee brengen. In deze analyse werd in eerste instantie nagegaan hoe groot deze economie op dit ogenblik al is in Vlaanderen. Hiertoe worden enkel voor de twee sectoren afvalbeheer en recyclage (NACE sector 38) en groothandel in afval en schroot (NACE sector 46.77) het huidige economisch belang berekend. Deze sectoren vormen slechts een beperkt onderdeel van een circulaire economie, maar zijn wel de sectoren die op dit ogenblik al het verst gevorderd zijn in hun transitie. Uit de cijfers van de afgelopen jaren komt duidelijk naar voor dat een omschakeling veel mogelijkheden biedt:

  •      Deze afvalsectoren stellen 12.000 personen te werk in Vlaanderen (0,5% van de totale tewerkstelling) en zorgen voor een omzet van 3,7 miljard euro.
  •      Naast deze directe jobs zorgen deze sectoren ook voor indirecte jobs. Elke directe job binnen deze sectoren genereert ongeveer 1,3 jobs elders in de economie. Dit is meer dan het gemiddelde van andere sectoren, waar per directe job slechts 0,5 indirecte jobs gecreëerd worden.
  •      Deze sectoren zijn sterk gegroeid in de afgelopen jaren. De toegevoegde waarde is in België tussen 1970 en 2007 jaarlijks met gemiddeld 5,5% gegroeid (na correctie voor inflatie). De werkgelegenheid is in dezelfde periode vervijfvoudigd. Deze evolutie is des te opmerkelijker aangezien de totale industrie in dezelfde periode zijn tewerkstelling zag afnemen en de groeivoet van de toegevoegde waarde beduidend lager is.

Om het effect van een volledige transitie naar een circulaire economie in te schatten, werd gebruik gemaakt van twee methodologieën, zoals opgesteld door de Ellen MacArthur Foundation (2013) en door TNO (2013). Toegepast op Vlaanderen leverde dit de volgende resultaten op:

  •    Met een transitie kan Vlaanderen 3,4 miljard besparen aan materiaalkosten. Dit is 2% van het Vlaamse BBP. In een meer ambitieus scenario zouden de besparingen zelfs 6,1 miljard euro kunnen bedragen, of 3,5% van het Vlaamse BBP.
  •    Een transitie kan 2,3 miljard euro toegevoegde waarde genereren voor Vlaanderen. Hiermee zouden er 27.000 nieuwe jobs gecreëerd kunnen worden, of 1% van de huidige werkgelegenheid in Vlaanderen.

In opdracht van de Ellen MacArthur Foundation werd door McKinsey een studie uitgevoerd die de effecten van een transitie meet voor Europa tegen 2030. Deze studie kadert in het plan rond circulaire economie die de Europese Commissie tegen eind 2015 wil voorstellen. Ook uit deze studie blijkt dat een transitie erg veel economische voordelen met zich meebrengt:

  • Een netto opbrengst van 1,8 triljoen euro tegen 2030, of 0,9 triljoen meer dan in het huidige lineaire model.
  • Een toename van de huishoudelijke inkomens met 3000 euro, wat 11% meer is dan indien het huidige model verdergezet wordt.
  • Dit betekent ook een toename van het BBP met 11% tegen 2030, in tegenstelling tot 4% indien het lineaire model behouden blijft.
  • Daarnaast zijn er ook andere voordelen voor de samenleving. Zo zal de tijdkost die afkomstig is van in files te staan afnemen met 16% tegen 2030, en zelfs met bijna 60% tegen 2050.
  • 65 academische papers wijzen er bovendien op dat de transitie naar een circulaire economie een positief effect heeft op de netto tewerkstelling in Europa.
  • Naast dit algemeen positief effect op tewerkstelling, dient ook benadrukt te worden dat de circulaire economie kansen biedt voor laaggeschoolde werknemers. Door de grotere vraag naar hergebruik, reparatie en terugwinning van grondstoffen komen er extra jobs bij voor laaggeschoolden.

Uit deze studies blijkt dus dat een transitie naar de circulaire economie belangrijke economische baten met zich meebrengt.

Een transitie naar een circulaire economie biedt vooruitgang voor de directe omgeving waarin we leven, het heeft een positieve invloed op het klimaat en creëert een duurzame en weerbare economie.


Meer uit circulaire economie halen

Voor Open Vld is de circulaire economie meer dan het terugdringen van milieuvervuiling en performant materialenbeheer. We zien de circulaire economie als een optimalisatie van het gehele systeem: ontwikkelen van nieuwe productieprocessen, eigendomsverhoudingen, netwerken en ketens…, faciliteren van gebruik, onderhoud en levensduurverlenging van producten.

We onderschrijven ook de onderstaande passage uit het rapport van Plan C (‘Product <-> Dienst, Nieuwe businessmodellen in de circulaire economie):

De circulaire economie zal streven naar een reductie van nieuw te ontginnen grondstoffen (minder transport en minder impact op het milieu), naar een reductie van het afvalvolume einde-cyclus (minder transport en minder impact op het milieu), naar jobcreatie ter vervanging van het verbruik van energie en materialen, naar zorgzaam materiaalbeheer, die een rode draad wordt, naar sterkere lokale economieën, omdat zorgzaam materiaalbeheer vooral een lokaal gebeuren is, naar de instandhouding van energie en water, en de reductie van broeikasgassen. Kortom, van een logistieke keten moeten wij evolueren naar een logistieke cirkel (from supply chain to supply circle), van speeltjes naar gebruiksvoorwerpen (from toys to tools) en van modegrillen naar functionaliteit (from fashion to function).

Dit betekent ook een sterkere waardering voor de diensteneconomie: de producent blijft eigenaar en biedt het gebruik aan als dienst. Zo behoudt hij een groter gevoel van verantwoordelijkheid voor kwaliteit en prestatie van het product.

Product-dienst is een systeem waarbij een producent eigenaar van het product blijft en het gebruik ervan aanbiedt aan de consument als een dienst. De verschuiving van product naar dienst voorkomt dat de producent zijn verantwoordelijkheid zomaar kan wegverkopen, wat in de lineaire economie wel gebeurt. Producent, consument en product komen zo in een volledig nieuwe relatie terecht, die belangrijke gevolgen heeft voor de prestatie en levensduur van het product.

Een voorbeeld van een onderneming die inzet op dit nieuwe businessmodel, is het Gentse bedrijf EcoNation. Deze onderneming ontwikkelde de LightCatcher, een spaarzaam en slim verlichtingssysteem voor bedrijven (met platte daken). Met deze LightCatcher wordt licht binnengehaald in de fabriekshallen met spiegels en sensoren, wordt dit licht via een schacht en lenzen verspreid en worden de lampen automatisch gedoofd (dankzij lichtsturing). Hierdoor kan de verlichting tot 3.650 uur per jaar uitgeschakeld worden in industriële gebouwen. Deze LightCatchers worden niet als product verkocht aan de klanten, maar worden door EcoNation zelf geïnstalleerd en onderhouden, waarbij EcoNation de hele investering draagt. Een deel van de gegenereerde besparing ten opzichte van de kunstlichtfactuur wordt doorgerekend aan de klant. EcoNation kan deze besparingen nauwkeurig bijhouden, want iedere LightCatcher wordt ‘remote’ vanop de hoofdzetel gecontroleerd. Dit systeem heeft als bijkomend voordeel dat de fabrikanten een bijkomende incentive hebben om hun product op zulke manier te ontwikkelen dat het product langer meegaat en aan het einde van de levenscyclus eenvoudiger en efficiënter te recycleren is.

De opkomst van de sharing economy of deeleconomie, waarbij efficiënt gebruik van product en eigendom centraal staat, heeft voor ons een plek in de circulaire economie. In de sharing economy vormen de zogenaamde product-dienstcombinaties de basis van het businessmodel van bedrijven of projecten. Voorbeelden die draaien op dit model zijn alom gekend. Of het nu gaat over de verschillende bedrijven die auto- of fietsdeel systemen faciliteren, taxidiensten of bedrijven die een alternatief bieden voor hotelovernachtingen.

Deeleconomie is een zeer specifieke toepassing van een product-dienstcombinatie. Dit systeem zorgt voor een betere allocatie van de beschikbare schaarse middelen en gaat verspilling tegen. Zo wordt een typische Europese auto slechts 5% van de tijd gebruikt om mensen te verplaatsen. 1% van de tijd staat de auto vast in de file, 1,6% van de tijd rijdt de auto rond op zoek naar een parkeerplaats en 92% van de tijd is de auto ook effectief geparkeerd. Daarenboven heeft de gemiddelde wagen in Europa 5 zitjes, waarvan er tijdens ritten gemiddeld maar anderhalve gebruikt worden.

Autodelen probeert aan deze verspilling iets te doen. Bij autodelen maken meerdere personen om beurten gebruik van één of meerdere wagens. Er bestaan twee verschillende autodeelconcepten: autodelen waarbij een organisatie (zoals Cambio) een autovloot tegen betaling aanbiedt aan de consument, en particulier autodelen, waarbij buurtbewoners onder elkaar auto’s delen. Beide concepten zorgen ervoor dat de auto meer gebruikt wordt waarvoor hij ontworpen is, namelijk om mensen te verplaatsen van A naar B. Het ultieme autodeelsysteem is de zelfrijdende wagen die flexibel ingezet kan worden waar nodig. Zelfrijdende wagens – die ook kunnen rijden zonder passagiers – verminderen het aantal stilstaande wagens drastisch en bieden eveneens een oplossing voor het probleem van de ‘last mile’ waarmee operatoren van openbaar vervoer te kampen hebben.

Naast deze gedeelde mobiliteit, bestaan er ook projecten om voedselproductie te delen (Velt vzw), om gemeenschappelijk te wonen (Samenhuizen vzw) en om verloren ruimte productief aan te wenden (hierbij kan gedachte worden aan het BIG-project in Brussel, dat inzet op het installeren van serres op ongebruikte fabrieksdaken).

Volgens een recente studie van ING neemt 8,5% van de Belgen al deel aan de deeleconomie. Producten die door de mensen gedeeld werden zijn auto’s, vakantiehuisjes, fietsen, huishoudelijke apparaten, kinderartikelen, kleding, sportuitrusting en elektronica. De producten vormen een breed spectrum van alledaags gebruik. Nog eens 44% van de mensen die deel namen aan de studie overweegt om het komende jaar spullen te ‘delen’.

Deze vaststellingen en overwegingen leiden er toe dat een brede visie op circulaire economie in onze ogen de enige juiste piste is. Het draagt op meerdere manieren bij aan de verbetering van de het milieu en de economie.

De overheid moet zich voorbereiden op een duurzame toekomst. Daarom stellen we voor dat de Vlaamse regering een algemene maar doorgedreven visie én agenda opstelt die de urgentie van een transitie weerspiegelt en dat de verschillende ministers voor hun respectievelijke beleidsdomeinen deze visie in concrete doelen vertalen.


Constructieve voorstellen voor de Vlaamse ministers

Om van de transitie naar circulaire economie een succes te maken is het belangrijk dat de visie en doelstellingen ook een weg vinden naar beleid. Daarom geven we de ministers een aanzet om in te grijpen in bestaand beleid en nieuw beleid uit te werken.

We starten met een voorstel dat de zich over verschillende portefeuilles verspreid.

De overheid ziet in de burgers en bedrijven een gelijkwaardige partner bij het weg werken van drempels voor een transitie naar een circulaire economie. Naar het Nederlands model van de Green Deals sluit de overheid contracten af om duurzame plannen te helpen uitvoeren. Zoals bijvoorbeeld het leveren van inspanningen om decreet- en regelgeving aan te passen, interessante partijen bij elkaar te brengen en te helpen bij het vinden van financiering.

Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties (en eventueel andere overheden) kunnen naar de Vlaamse overheid stappen en samen met andere partners en de overheid een convenant afsluiten dat een duurzame omschakeling naar circulaire economie voor ogen heeft.

Buiten het model van Green Deals vragen we de ministers van de Vlaamse Regering deze transitie mee te ondersteunen en met hun eigen beleid ook in te zetten op de circulaire economie. Hieronder wordt een overzicht gegeven van stappen die de verschillende ministers mogelijk zouden kunnen nemen te behoeve van een circulaire economie.


Minister-president en minister voor Buitenlands beleid en Onroerend erfgoed

Omdat de circulaire economie een dossier is dat alle ministers aanbelangt, is hij als aanvoerder van de regeringsploeg essentieel voor een sterke transitie. Daarom moet de mogelijkheid overwogen worden dat hij als minister-president de coördinatie op zich neemt.

De circulaire economie kent geen grenzen en stopt dus niet aan de grens van Vlaanderen. De ontginning van grondstoffen en productie gebeuren vaak ergens anders in de wereld. De minister-president, het gezicht van Vlaanderen in het buitenland, kan de circulaire economie mee nemen op reis. De Vlaamse expertise op het gebied van circulaire economie is een exportproduct door de Vlaamse circulaire bedrijven in de kijker te zetten in het buitenland en tegelijk de externe effecten van de ‘take-make-waste’ economie te bespreken.

De minister-president kan zijn ministers aanmoedigen om als overheid het goede voorbeeld te geven met een circulaire aankoopbeleid. Terwijl een lineaire economie een duidelijk onderscheid maakt in inkoop van producten en aanbesteding van diensten, lopen deze twee bij een circulaire economie in elkaar over. Bij circulair inkopen staat, in tegenstelling tot duurzaam inkopen, het invullen van de functie centraal, niet zo zeer de aankoop van het (duurzame) product. Denk lichturen in plaats van lampen.


Minister voor Financiën & Begroting en Energie

De huidige financiële situatie van de Vlaamse regering biedt niet veel ruimte om de koers drastisch te wijzigen. Mede hierom is creativiteit nodig van de Vlaamse regering om ruimte te creëren voor een transitie naar een circulaire economie.

Voor een transitie naar een circulaire economie is een duurzaam en betrouwbaar financieel beleid erg belangrijk. Voordat bedrijven over kunnen gaan tot investeringen die leiden tot een circulaire bedrijfsvoering zullen zij gepaste leningen moeten krijgen bij financiële instellingen. Dit is echter geen makkelijke opgave in de huidige economische situatie. Veel instellingen staan huiverig tegenover in hun ogen mogelijke onzekere investeringen bij het verstrekken van leningen. De minister moet binnen haar Vlaamse bevoegdheden beleid voeren om het voor financiële instellingen aantrekkelijker te maken om de nodige kredieten aan bedrijven te verstrekken om hun bedrijfsvoering circulair te kunnen maken.

Een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle transitie is een ondersteunende fiscaliteit. Behalve de federale taxshift zijn er ook Vlaams al een aantal fiscale maatregelen getroffen ter vergroening van de fiscaliteit, zoals de vergroening van de schenkingsrechten. De minister moet echter nog wel verder zoeken naar fiscale maatregelen die de circulaire economie tegemoetkomen. Ziet de minister binnen haar bevoegdheden mogelijke financiële stimulansen en maatregelen om bijvoorbeeld ecodesign aantrekkelijk te maken of consumenten te stimuleren om meer gebruik te kiezen voor reparaties of diensten in plaats van de aanschaf van nieuwe producten?

Op het gebied van verkeersfiscaliteit zijn er al stappen ondernomen. Vanaf januari 2016 worden het systeem van verkeersfiscaliteit gewijzigd, hij wordt vergroend volgens het principe dat de vervuiler betaalt. Tegelijk gaat de maatregel in die de aanschaf van elektrische voertuigen stimuleert door de koper 5000 euro terug te geven op zijn aankoop. De teruggave wordt aflopend toegepast: 4000 euro in 2017, 3000 euro in 2018 en 2000 euro in 2019.

Maar er zijn nog mogelijkheden.

De circulaire economie steunt nog veel meer dan de lineaire economie op arbeid, terwijl tegelijk gestreefd wordt naar het terugdringen van het grondstoffengebruik. Daarom vragen wij de minister vanuit het oogpunt van de circulaire economie om te overleggen met haar federale collega’s nog sterker in te zetten op een groenere fiscaliteit.

In een circulaire economie wordt ook energie circulair gebruikt. Op belangrijke pijlers van een circulair energiebeleid wordt vandaag in Vlaanderen reeds ingezet. Het gaat dan enerzijds aan de gebruikerszijde door in te zetten op verhoogde energie-efficiënte en anderzijds aan de productiezijde waar we volop in de transitie zitten naar een duurzaam en hernieuwbaar productiepark.
De finale doelstelling moet daarbij energieonafhankelijkheid en zelfvoorziening zijn.
Vlaanderen is zich op langere termijn bewust van een aantal kiemen die vandaag in de energiesector ontspruiten. Om daarin een voortrekkersrol te spelen en te blijven spelen, is het belangrijk om ideale groeiomstandigheden te faciliteren. Te denken valt aan de evolutie naar lokale energieproductie. Waarbij een beperkte groep mensen hun eigen energieproductie en -opslag alsook de energievraag afstemt op de behoefte van deze gemeenschap. Hierin kunnen nieuwe technologieën een belangrijke rol spelen zoals de ontwikkeling van een smart grid. Het belang van deze nieuwe technologieën wijst ook op het innovatief potentieel van deze projecten. In deze nieuwe energielandschappen zal marco-energiebeleid dan ook een beperktere rol spelen dan vandaag.

Het zal steeds belangrijker worden om op basis van allerlei flankerend beleid lokale gemeenschappen te ondersteunen bij het ontwikkelen van lokale energieproductie. Gemeenschappen zullen nood hebben aan duidelijke, voorspelbare en afdwingbare regels rond productie en opslag van energie. Wanneer een windmolen in de energievoorziening voorziet van de omgeving waarin hij is geplaatst, zal hij waarschijnlijk ook op minder weerstand botsen. Hetzelfde is het geval voor het plaatsen van een lokaal energieopslagsysteem. Dit model waarbij een gemeenschap het heft meer in eigen handen neemt en daar duidelijke financiële en energiebesparende voordelen van inziet, naast het feit dat ook het klimaat hier baat bij heeft, kan een disruptief effect hebben op de huidige centraal georganiseerde markt. Er is dan ook nood aan duidelijke plannen rond het opzetten van lokale warmtenetten en duidelijke voorschriften inzake ruimtelijke ordening voor het plaatsen van windmolens of grotere batterijopslagsystemen. Bovenal is er nood aan een burger die zich realiseert dat hij of zij over de mogelijkheid beschikt om actief mee te werken aan de transitie naar een duurzaam energie- en klimaatbeleid.


Minister voor Mobiliteit en Openbare werken

Elektrisch en andere vormen van schoner rijden pas in de gedachte van circulaire economie, maar auto- en fietsdelen sluit nog sterker aan bij de circulaire economie. Hoewel autodelen snel aan populariteit wint kan de minister dit proces met voorlichtingscampagnes nog versnellen. De auto is en blijft vooraleerst een vervoersmiddel en heeft als doel om van A naar B te bewegen, met autodelen kan de auto vaker zijn nut dienen.

Jongeren halen later hun rijbewijs, kopen minder auto’s en de groeiende bevolking in steden ervaart dat daar minder ruimte komt voor auto’s. Autobezit zal in de toekomst verder dalen. Dit fenomeen in combinatie met een sterk technologie gedreven automobiel sector, zorgen de komende jaren en decennia voor ingrijpende veranderingen. Het is daarom ook zeker een belangrijke taak voor de minister om de ontwikkelingen kort op te volgen met kordaat beleid, decreet- en regelgeving en volop in te zetten op vervoer op maat.

Havens kunnen een belangrijke pilootrol spelen omdat het clusters zijn waar veel energie, goederen, afval en vervoer samen komen. Een efficiëntere samenwerking tussen bedrijven in de haven en tussen de verschillende havens onderling kunnen zorgen voor sterkere circulaire cases door schaalvoordelen.


Minister voor Wonen en Binnenlands bestuur

Een groot deel van de afvalstromen staat in nauw verband met de bouw- en sloopsector. Vlaanderen herkent dit en dit tot een van de belangrijke pijlers gemaakt van het Vlaams materialenprogramma. Maar bouwen is meer dan materialen, in de toekomst is het verstandig om ook aandachtig te kijken naar waar functies gedeeld kunnen worden in huizen en appartementen. Wanneer er duidelijk gekozen wordt voor efficiënter gebruik van producten en met name gebruiksvoorwerpen, moet daar ook naar ontworpen worden. Bij de bouw van huizen, appartementen en flats zou rekening gehouden moeten worden met die door meerdere huishoudens gedeeld kunnen worden. Voor deze gezamenlijk gebruikte ruimtes zou de minister een handboek met ‘best cases’ op kunnen stellen.

Verder zou flexibiliteit bij het ontwerpen van nieuwe gebouwen, zoals bijvoorbeeld school- en kantoorgebouwen, een belangrijke richtlijnen moeten zijn. Gebouwen zo ontwerpen dat ze na gebruik een andere functie kunnen krijgen. Zo zijn gebouwen minder gevoelig voor leegstand, zo genaamd levensloopbestendig bouwen kan ook voorwaarde zijn voor het in gebruik nemen van gebouwen door de Vlaamse overheid.

Als minister voor Binnenlands bestuur kan de minister in samenwerking met steden en gemeenten een actieplan opstellen om de opportuniteiten van een transitie naar circulaire economie ook op stad- en gemeenteniveau te benutten. De rol van steden in de transitie is essentieel.

De leefbaarheid in grote Vlaamse steden staat onder een toenemende druk en daarom is er in de steden een grote slag te slaan. Met name door het delen en efficiënter gebruik van producten in combinatie met een grotere focus op diensten in plaats productgebruik. Daarom zou een actieplan circulaire economie dat de minister opstelt samen met de steden en gemeenten inclusief een luik sharing economy moeten zijn.

Als verantwoordelijk minister voor steden en gemeenten zou de minister hen ook in een handboek voor circulair in- en aankoopbeleid moeten voorzien.


Minister voor Omgeving, Natuur en Landbouw

Hoewel de clusters waarop het Vlaams materialenprogramma inzet, verdienstelijk zijn. Is het naar ons aanvoelen nog wat te beperkt. Er is in Vlaanderen een ruime waaier aan industrie aanwezig die baat kunnen hebben bij de transitie van een lineair naar een circulair model.

Circulaire economie heeft een ruimer toepassingsgebied dan louter toegepast op materialenbeheer. De minister kan inzetten op een betere regelgeving die ruimer is dan hergebruik, recyclage of gebruik als energetische bron. Dit is een proces dat voornamelijk ook bottum-up gestuurd is. De minister zou kunnen onderzoeken of specifieke regelgeving rond eco-design of regeneratief design (sneller) noodzakelijk is, dit om bedrijven dwingender aan te zetten tot handelen, maar ook om een stabiel en rechtszeker kader te creëren waarbinnen bedrijven kunnen handelen.

Een element dat in ruime mate ontbreekt is inzetten op producten en diensten uit de consumentensector. Een bijkomend belangrijk element daarbij is inzetten op het verduurzamen van consumptiepatronen. Vele elementen die opgenomen zijn in diverse (actie)plannen zijn verdienstelijk, het is echter zo dat de meeste van de ons omringende landen gelijkaardige acties op poten aan het zetten zijn waardoor de behandeling in een aantal gevallen meer urgent is.


Minister voor Werk, Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid

Wanneer we over innovatie spreken, dan kan een overheidsbeleid of een beleid niet ontbreken. Innovatie kan maar tot zover op zichzelf doorbreken. Er is het probleem van de financiering, van de regulitis en de vergunningen waar ze moeilijk door geraken. We merken dat het economisch instrumentarium een essentiële hefboom kan zijn om net die sector die kwetsbaar, precair maar beloftevol is, de nodige zuurstof te geven om door te breken. Daarom vragen we de minister om de circulaire economie een volwaardige plaats te geven binnen het eigen instrumentarium voor economie en innovatie.

Een belangrijke stap die de minister kan doen is de circulaire economie een prominentere plaats te geven in zijn visie en communicatie over de Vlaamse economie. Een kans voor de minister wordt geboden door de verschillende innoverende bedrijven die de circulaire economie al hebben omarmt, deze kunnen door de minister als trendsetters en leiders opgevoerd worden. De minister heeft ook een sleutelrol bij het losweken van private investeringen.

Ook moet gedacht worden aan de formule van proeftuinen. Een idee dat de minister eerder in commissievergadering positief onthaalde. De proeftuin-formule werd reeds met succes toegepast voor elektrische mobiliteit.

Eerder in de tekst is besproken welke ontwikkelingen verwacht op te treden bij een transitie naar een circulaire economie. Waaronder een voorspelling van groei in werkgelegenheid, met name in specifieke sectoren. Dit ontstaat door eco-efficiënter werken, door een toename in de verkoop van tweedehandse producten, door onderhoud en reparatie, door producten te vermaken en op te knappen en doordat producten met een ander doel worden hergebruikt. Dit zal ook zijn effect hebben op indirecte werkgelegenheid. Om hier een beter beeld voor Vlaanderen te krijgen is verder onderzoek nodig. In dit onderzoek moet gelijk meegenomen worden wat de mogelijk negatieve effecten zijn. Welke jobs verdringt de transitie naar circulaire economie en welke jobs zullen er verdwijnen?

De coördinatie en administratie van de al eerder beschreven Green Deals formule ligt idealerwijs bij de minister voor Economie.

Op het gebied van sport is het belangrijk dat de bestaande sportinfrastructuur optimaal benut wordt. Hiervoor kan er sterker ingezet worden op de wisselwerking tussen scholen en sportzalen. Het is immers zowel niet kostenefficiënt als gebruiksefficiënt om de sportinfrastructuur die scholen (of infrastructuur van private partners indien mogelijk) te onder benutten buiten school- of werkuren. Middels een gedeeld kostenplaatje en duidelijke afspraken kan een dergelijk gebruik van de ruimte immers enkel een win-win zijn. Brede scholen kunnen hiervan een perfect voorbeeld zijn.


Minister voor Onderwijs

De circulaire economie vraagt om een andere houding en andere vaardigheden. Het is daarom essentieel dat circulaire economie in het onderwijscurriculum wordt opgenomen, zowel in het lager als hoger onderwijs. Als kinderen van jongs af aan leren over schaarste, productgebruik en productontwerp bestaat de kans dat volgende generatie bewuster omgaat met milieu en meewerkt aan een duurzamere maatschappij en economie. Daarom vragen we de minister in samenwerking met onderwijsinstellingen om circulaire economie een plaats te geven in de eindtermen, leerplannen en handboeken. Ook is het belangrijk dat leerkrachten over voldoende kennis beschikken over de uitdaging en impact van een transitie naar een circulaire economie. Binnen het secundaire onderwijs kan de circulaire economie bijvoorbeeld deel uit maken van de lesstof in de vakken aardrijkskunde en economie. En ook op de lagere scholen zijn er opportuniteiten. Een andere piste is circulaire economie een plaats te geven in de jaarlijkse projectweken.

In een circulaire economie is ook belangrijke rol weggelegd voor beroepen die herstellingswerkzaamheden verrichten of gebruikte producten en materialen vermaken tot een nieuw product. Dit zijn beroepen die al enkele decennia moeilijke tijden hebben gekend omdat mensen gewend zijn geraakt aan korte product-levenscycli, een zeer spijtige ontwikkeling. In de circulaire economie zijn deze beroepen hard nodig, zij zijn een sterke schakel in het verlengen van de product-levenscycli. Een herwaardering van deze vaardigheden en beroepen is daarom op zijn plaats. Praktijkervaring opdoen is belangrijk om dit soort beroep in de vingers te krijgen. In dat verband wordt binnen het bedrijfsleven in het algemeen veel verwacht van het nieuwe stelsel duaal leren. Vanaf het schooljaar 2016-2017 zullen proefprojecten op gestart worden in een zestal richtingen. Het zou alvast positief zijn mocht ook de sector van reparerende beroepen in aanmerking worden genomen voor deze proefprojecten. Alleszins kan het duaal leren in de toekomst een constructieve bijdrage leveren in het opleiden van mensen in deze reparerende beroepen. Daarnaast vragen we net als de in het lager en hoger onderwijs dat de minister met de instellingen verantwoordelijk voor beroepsopleidingen circulaire economie een sterkere positie in het aanbod van beroepsopleidingen geeft. Dit uiteraard in nauwe samenwerking met de minister verantwoordelijk voor Werk.


Minister voor Cultuur, Media, Jeugd en Brussel

Zoals ook bij onderwijs is het van belang om onze jeugd goed te informeren over de uitdagingen waar we nu al mee te maken hebben en die mogelijk toenemen zoals grondstoffenschaarste en de staat van ons milieu. Door hen goed te informeren kunnen ze bewuster om leren gaan met milieu en actief meewerken aan een duurzamere maatschappij en economie. Dit kan concreet gebeuren door jeugdverenigingen en jeugdhuizen een handleiding of documentatiemap aan te bieden over circulaire economie.

Het Vlaams Jeugd- en Kinderrechtenbeleidsplan 2015-2019 formuleert duurzaamheid trouwens als een strategische doelstelling. Daaronder staan er drie operationele doelstellingen waarin de Vlaamse overheid wordt opgeroepen om projecten van jongeren wat betreft duurzaamheid te ondersteunen, om ecologisch gedrag te belonen, en om te investeren in een gezonde leefomgeving, rekening houdend met de kwetsbaarheid van kinderen.


Minister voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin

Voor mensen met een beperking komt de overheid tussen in de kostprijs van hulpmiddelen, maar momenteel worden hulpmiddelen weggegooid wanneer de patiënt overlijdt, de hulpmiddelen ontgroeit of wanneer de noden van de patiënt zijn gewijzigd, zoals bijvoorbeeld rollators of rolstoelen. Op die manier gaan heel veel middelen verloren. Het recupereren en hergebruiken van de hulpmiddelen kan leiden tot een optimaler gebruik van hulpmiddelen en bijkomende budgettaire ruimte creëren om tussen te komen in nieuwe hulpmiddelen.

We vragen de minister om de financiering van welzijn en gezondheid zo te herorganiseren dat recuperatie, hergebruik en het delen van hulpmiddelen gestimuleerd wordt.